HOME

DE KERK VAN BAVEL TUSSEN 1648 EN 1888

door Ad Jansen

Inleiding

De geschiedenis van de parochie en kerk van Bavel over de periode 1250-1648 werd in de Brieven van Paulus nr. 125, juli 1999, reeds uitvoerig beschreven.
In deze aflevering komt de periode na de Vrede van Münster aan de orde. Tot 1809 was de Brigidakerk in gebruik bij de hervormden, terwijl de katholieken in die periode hun toevlucht hadden gezocht in een schuurkerk.
In 1809 werd de oude kerk, tegelijk met een groot aantal andere kerkgebouwen in de provincie, teruggegeven aan de katholieke parochie. De katholieken van Bavel te gast op Ypelaar, 1648-1742 Bij de Vrede van Münster van 5 juni 1648 werd de reformatie verheven tot staatsgodsdienst, waardoor de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden werd.
De kerkelijke goederen werden eigendom van de Staat en aan de katholieke parochies en andere katholieke instellingen ontnomen. De kerkgebouwen en de pastorieën moesten worden afgestaan aan de hervormde gemeenten, die het recht kregen deze in bezit te nemen. Vanaf 25 juni werd de reformatie in de Baronie van Breda doorgevoerd.
Een commissie, bestaande uit afgevaardigden van de synode-particulier van Zuid-Holland, de predikanten uit het ressort van de classis Breda en de drossaard van die stad als vertegenwoordiger van de Heer van Breda, bezocht achtereenvolgens de dorpen. Op 27 juni arriveerde het gezelschap in Bavel.
In de namiddag preekte de Ginnekense predikant Losecatius eerst in de Brigidakerk te Bavel en vervolgens in Ginneken De katholieken van Bavel waren toen hun kerk kwijt. De pastorie, eigendom van de Armen van Bavel, was niet nodig voor de huisvesting van de predikant, die in Ginneken de pastorie betrokken had. In principe kon pastoor Adriaan van Brakel zijn huis blijven bewonen.
De katholieken namen hun toevlucht op kasteel Ypelaar, waar sedert twee jaar Jhr. Sebastiaen van Ypelaar resideerde, die de parochie voorlopig onderdak bood.
Hij en zijn gezin waren zelf katholiek en hadden op deze wijze de kerk aan huis . Pastoor Adriaan van Brakel overleed in datzelfde jaar. Hij werd in 1649 opgevolgd door pater Hendrik van Olmen die al of niet permanent op Ypelaar woonde. Het parochieleven kon daar practisch ongestoord worden voortgezet.


Afb.1: Kasteel Ypelaar (1) volgens het minuutplan van 1830. Aan de voorhof liggen de boerderij (2) met bijgebouwen (4) en daartegenover de vroegere schuurkerk (3). Rechts de Seminarieweg, onder de onverharde zijweg die naar de Flodder-dreef leidt. Tegenover de huidige hoeve Seminarieweg 27 was de ingang (5). De tekening in afb.2 werd gemaakt vanaf (6).

De pastorie werd daarna nog gedurende meer dan een eeuw verhuurd, waarna het huis door het Armbestuur werd afgestoten Nadat Sebastiaan van Ypelaar wegens financiële moeilijkheden het landgoed in 1670 had moeten verkopen, werd Thomas Walraven van Arckel de nieuwe eigenaar. Ook hij was katholiek.
In 1683 liet hij, tegelijk met een nieuwe boerderij bij het kasteel, op zijn kosten voor de parochie een kerkje bouwen op het voorterrein van het kasteel, tegenover de boerderij (afb.1). Van dit gebouwtje is een prent bewaard gebleven, die aantoont,dat het toch wel iets van een kerkje weg had (afb.2).
Niet alleen was aan de schuur een klein koor gebouwd, maar op het dak stond zelfs een klokketorentje. De Bavelse bevolking hoefde voor het gebruik niets te betalen, maar verrichtte bij de bouw van de boerenhoeve en de kerkschuur wel hofdiensten voor de heer van Ypelaar, zoals het vervoer van de materialen. Er zouden zelfs twee altaren in gestaan hebben, en nog enkele andere ornamenten uit de Brigidakerk (*).
Na de dood van Van Arkel in 1693 braken er voor de parochie echter minder goede tijden aan. De nieuwe eigenaar was Graaf Marcus de Fonseca, raadsheer aan het hof in Wenen. Hij woonde dan ook niet op Ypelaar en genoot zo niet de voordelen van een kerk op eigen terrein, zoals dat bij de voorgaande eigenaren het geval was geweest.
De moeilijkheden begonnen toen de graaf omstreeks 1730 in geldnood kwam en via zijn zaak-waarneemster Agnes de Journo een huur van dertig gulden per jaar vorderde. In 1729 betaalden de kerkmeesters dat bedrag eenmaal, maar weigerden om dit jaarlijks te blijven doen. Het gevolg was een proces voor de Raad en Leenhof van Braband, dat bij voorbaat door de parochie werd verloren.
De eigenaar was een invloedrijk man, terwijl de katholieke gemeente zelfs in de achttiende eeuw nog steeds een zwakke tegenpartij vormde. Dat blijkt ook uit de toon van de stukken, die duidelijk anti-katholiek was.
De zaakwaarneemster bediende zich van de Ginnekense vorster Wouter van Opstal1 voor het opstellen der vorderingen: ”Pe Ingesetenen van de Roomsche gemeente te Bavel hebben sig aangematigd en actuelijk continueeren, om het gebruijk te neemen van sekere timmeringe staande op de heerlijke goederen van den ijpelaar tot Bavel, ...tot verrig-tinge van haare kerkelijke dienst... maar nu veele Jaare her-rewaarts daar van het gebruijk genomen te hebbende sonder ee-nige belooninge, niet tegenstaande daar over wel minnelijke aanmaninge sijn gedaan geweest...


Afb.2. Gezicht op Kasteel Ypelaar vanaf de Seminarieweg, in 1787 getekend in waterverf door Paulus van Lienden.

V ooraan de schuurkerk, die toen al lang verlaten was, daarachter de boerderij. Beide dateerden van 1683 (copie in museum Paulus van Daesdonck, foto C.Leijten). Na de dagvaardiging namen de kerkmeesters meteen maatregelen.
Bij de Staten-Generaal werd een request ingediend, waarin toestemming werd gevraagd een kerkschuur te bouwen bij het dorp. Het gebruik van de kerk op Ypelaar, dat hun door de eigenaar was ontzegd, hoewel men daarvan 60 jaar ongestoord gebruik had mogen maken, zou vermoedelijk toch niet lang meer mogelijk zijn, aangezien de eigenaar wegens financiële moeilijkheden het slot spoedig zou moeten verkopen.
Bovendien was voor vele parochianen de afstand tot Ypelaar te groot. Op 25 november 1742 deed het hof uitspraak in het proces van Agnes de Journo tegen de kerkmeesters van de Roomsche Gemeente van Bavel.
Deze laatsten werden veroordeeld om: hunne handen en voeten te trekken ende te houden van soodanige schuure, als staande is op den Ypelaar...en uijt deselve te ruijmen alle soodanige ornamenten en andere behoeften, als zij zullen kunnen bewijsen door off wegens de roomsche gemeente tot Bavel voors. daar inne te sijn gebragt en geplaatst? .
Bovendien moest de parochie alle schade, kosten en rente betalen, ontstaan door haar onwilligheid de schuur te ontruimen, alsook de kosten van de reparaties die door de eigenaar waren verricht. Vanaf ultimo juni 1729 moest er 30 gld. per jaar aan huur worden betaald ('). De hardnekkigheid, waarmee de kerkmeesters hadden volhard in hun opstelling in deze zaak, kwam de katholieke gemeenschap duur te staan.
Totaal was men meer dan 700 gld. kwijt aan schadevergoeding en proceskosten, hoewel met Agnes de Journo een akkoord werd bereikt om de huur en andere kosten met 350 gld. af te kopen. Een nieuwe schuurkerk in het dorp, 1743 Het verzoek bij de Staten-Generaal werd ter advisering doorgezonden naar de drossaard van Breda.
Vervolgens moesten er een plan en een bestek worden ingediend. Op 5 februari 1743 werden deze door de kerkmeesters aan de Staten-Generaal toegezonden, met het verzoek : ... te permitteren, om ingevolge hetzelve Plan haare kerkschuure zeer eenvoudig met een stroije of riette dack, met kleine vensters, lang 60, breed 40 en hoog 32 voeten op den acker genaamt de Brake, gelegen aan t'einde van de kuijp van het voors. dorp van Bavel te mogen bouwen, al hetwelke de supplten omtrent zeven of agt honderd guld. zal komen te kosten*.
Op 2 maart werd hiervoor toestemming verleend. Intussen mochten de katholieken gebruik blijven maken van de kerk op Ypelaar. De bouw kwam in 1743 gereed.
Allereerst moest er een overeenkomst worden gesloten met de eigenaren van de betrokken akker, gelegen vlak achter de plaats waar nu het H.Hartbeeld staat, op de hoek van Kerkstraat en Kerkeind.
De grond was eigendom van de kinderen van Leendert van den Diepstraaten en Anneke Adriaan Hooi jen, wonend op de boerderij ter plaatse waar nu de huizen Kerkstraat 27-29 staan ( J. Leden van de familie Diepstraten waren vanouds kerkmeester en stonden de grond in bruikleen af aan de katholieke gemeente: ... het gebruijck van zeeker gedeelte van een parceel acker land onder het kerkeijnd genaemt De Braak, waarop reeds met consent van de voors.
comparanten was geseth de nieuwe kerkschuur van Bavel, soo voor haar als haare nacomelingen en dat zoo lange als de Roomsche Kerk dienst in de nieuwe getimmerde kerkschuur zal worden gedaan en verrigt*.
Het gebruik en de grondlasten waren gratis, maar het onderhoud kwam voor rekening van de kerk (“). Volgens het bestek bedroeg de lengte buitenwerks bijna 23 meter, de breedte 15 meter, de zijmuren waren 3,70 m hoog, terwijl de nokhoogte bijna 10 meter bedroeg. De muren werden in kruisverband gemetseld in ijsselsteen; de binnenzijde werd bepleisterd.
Het metselwerk moest reeds eind mei 1743 woren opgeleverd . In november was het gebouw gereed en konden de kerkmeesters de rekening opmaken. Totaal bedroegen de uitgaven, inclusief de proceskosten en de betaling voor de kerk op Ypelaar, 2.012 gld. Hiervoor moesten twee leningen worden aangegaan: van Abraham Bekkers te Chaam 1.200 gld en van Petronella van Amelvoort 800 gld.
De eerste steen werd gelegd door de zoon van Jan van Zundert, die daarvoor 50 gld aan de kerk schonk. Voor het metselwerk waren 45.000 grauwe en 40.000 bovenstenen nodig, die vanuit Dordrecht per schip naar Breda werden vervoerd. Uit Luik kwamen 171 manden met kalk. Het gebouw werd gedekt met riet.
De financiering en de snelle realisatie vormen een ware prestatie van de kleine Bavelse gemeenschap. Over het parochieleven in de achttiende eeuw zijn verder maar weinig gegevens bekend. Dat de parochie niet armlastig was blijkt uit de kunstschatten, die uit die tijd bewaard zijn gebleven.
Uit de Ypelaarse tijd dateert een zilveren ciborie van 1682, die nu in het Breda’s Museum wordt bewaard. De koperen godslamp in de Maria Hemelvaartkerk is van 1756, enkele jaren na de bouw van de nieuwe schuurkerk.
In 1780 overleed Maria Jan Leijten, eigenaresse van De Laarhovense Hoeve en de boerderij ten zuiden daarvan (Seminarieweg 28 en 26). Zij schonk de parochie een som geld voor een nieuwe Remonstrantie, waarvoor gedurende vijftig jaar drie jaargetijden moesten worden gedaan, voor haarzelf en haar ouders . Nu de kerk weer terug was in het dorp, moest er ook nog een nieuwe pastorie komen. De voormalige pastorie nabij de Brigidakerk (Kerkstraat 5), werd door het Armbestuur in 1758 verkocht aan Wouter van Opstall, die er een herberg van maakte .
Wederom bracht de familie Diepstraten uitkomst. In 1764 verkocht Paulus Leendert van den Diepstraten aan pastoor Martin Dongenaars voor 1.500 gld 90 roeden grond van de akker De Brake, gelegen ten noorden van de schuurkerk. Er werd een huis gebouwd, dat nu nog bekend staat als De Oude Pastorie (Kerkstraat 45a). Martin Dongenaars bewoonde de door hem gebouwde pastorie tot 1795. In dat jaar droeg hij deze voor 1.500 gld over aan zijn opvolger Johannes van der Steen. Hierbij werd bepaald, dat de nieuwe eigenaar het huis direct in goede staat moest laten opbouwen .
Na zijn dood moesten zijn erfgenamen het pand weer voor hetzelfde bedrag overdoen aan de nieuwe pastoor . De Brigidakerk in gebruik bij de hervormde gemeente, 1648-1809 Vanaf 1648 tot het begin van de negentiende eeuw was de Brigidakerk in handen van de Hervormde Gemeente van Ginneken en Bavel.
Probleem hierbij was, dat er in Bavel maar enkele aanhangers van de reformatie woonden. Daartoe behoorden met name de na 1648 aangestelde schoolmeester en zijn gezin. Niettemin probeerden de Ginnekense predikanten de wekelijkse predikbeurt in hun gemeente zodanig over de verschillende locaties te verdelen, dat er iedere vijf weken in Bavel op zondagmiddag een dienst zou kunnen worden gehouden .
Wanneer een kerk weinig gebruikt wordt, gaat het gebouw achteruit. Weliswaar probeerden de kerkmeesters door regelmatig enig onderhoud te laten verrichten het verval zoveel mogelijk tegen te gaan. In de kerkrekeningen uit die tijd worden jaarlijks kleinere of grotere posten voor kalk, hout, leien en arbeidsloon vermeld.
De inkomsten van de kerkfabriek bestonden uit roggepachten, interesten, huren en lijkengeld. Uit de opbrengsten van de kerkelijke bezittingen werd niet alleen het onderhoud van het gebouw betaald, maar ook een evenredig deel van het classicale geit (het aandeel in het salaris van de predikant), het loon van de (waarnemend) koster van Bavel en voor die van Ginneken, van de organist en de orgeltrapper.
De koster was verantwoordelijk voor het luiden van de klokken, het onderhoud van het uurwerk, het besem schoonhouden van de kerk, het vullen en effenen van ingevallen graf ten en het set ten van stooveif .


A fb.3: De Brigidakerk op het minuutplan van omstreeks 1830. Het transept aan de zuidzijde staat niet op de juiste plaats afgebeeld, terwijl de driekantige koorafsluiting niet compleet is.

Afb.4: De Brigidakerk werd in 1883 nauwkeurig opgemeten.

D e kerk blijkt iets meer west-oost gericht dan op het minuutplan.
Het grondplan is echter in principe onveranderd. De uitbouw links is vermoedelijk een portaal vóór de toren (P.A.B., III-90, 10-9-1883) In de zeventiende eeuw waren er twee kerkmeesters voor de kerk aangesteld, die meestal uit Ginneken afkomstig en gereformeerd waren . Later was er maar één meer, meestal uit een van de bekende Bavelse families en van huis uit katholiek, zoals: Leendert L.van den Diepstraet, Jacob Dielis Boomaars, Peter Adriaan Vincenten en Adriaan Peter Schaliboom.
De kerkmeester legde jaarlijks rekening en verantwoording af tegenover schout en schepenen en de predikant van Ginneken. Ook de oorlogen die in de omgeving van Breda hun tol eisten, gingen niet ongemerkt aan de Brigidakerk voorbij. In 1794 en 1795 richtten de Franse troepen grote schade in de kerk aan, waarbij het gehele interieur werd vernield.
De Roomse kerkschuur bleef hiervoor gespaard, wellicht omdat deze minder duidelijk als kerk herkenbaar was. Sedert 1785 was Adriaan Peter Schaliboom kerkmeester. Hij zou dat minstens 25 jaar blijven.
Deze katholieke inwoner van Bavel woonde Kerkstraat 46, pal tegenover de schuurkerk, waarvan hij in 1774 lid van de kerkeraad was . Als kerkmeester van de Brigidakerk hield hij echter de hand op de knip en wilde geen geld uit de inkomsten van de kerk beschikbaar stellen voor het weer bruikbaar maken van het interieur. Daardoor konden er volgens de predikant enkele jaren geen diensten worden gehouden, totdat de hervormden uit eigen middelen de kerk weer wat opgeknapt hadden. Vanaf 1795 betaalde de kerkmeester ook geen vergoedingen meer voor de predikant, de koster en de organist. Van hervormde kerkdiensten kwam bijna niets meer terecht.
Daar kwam nog bij, dat er in Bavel nauwelijks belijdende lidmaten van de hervormde gemeente waren, zodat de belangstelling voor het houden van diensten minimaal was. De municipaliteit van Ginneken en Bavel had trouwens de kerkmeester van Bavel en de kapelmeesters van Heusdenhout, Galder en Strijbeekbij resolutie van 23 maart 1796 verboden betalingen te verrrichten tenlaste van de kerkrekening zonder haar uitdrukkelijke toestemming.
In 1807 dienden de predikant en de organist een request in bij het Brabants bestuur om alsnog betaling van het achterstallige loon te verkrijgen. De predikant vorderde de jaarlijkse bijdrage uit Bavel van 13 gld, terwijl de organist maar liefst 60% van zijn jaarwedde van 60 gld. van de kerk in Bavel en van de drie kapellen ontving.
De eisen werden door het bestuur van Brabant niet ingewilligd. De predikant weigerde immers al acht jaar het door hem verschuldigde hooftgelt te betalen.


Afb.5: Eerste bladzijden van het ’Kerkboek, dat in 1774 werd begonnen door Adriaan van den Schaliboom, als lid van de Kerkeraad van de Roomsche Gemeente van Bavel (afmetina ongeveer 20x16 cm.,P.A.B).

B ovendien was er sedert de invoering van de reformatie in Heusdenhout, nog in Galder, nog in Strijbeek door de Reformatie dienst gedaan .
De organist zou zelfs geheel ten onrechte betalingen ten laste Bavel en van de drie kapellen hebben ontvangen, omdat nog in de Kerk van Bavel, nog in de capellen na de Reformatie geen orgel geweest was.
Vermoedelijk hebben de katholieken van Bavel, vooruit lopend op de overname van de kerk in 1648, de inventaris tijdig uit de Brigidakerk verwijderd en ondergebracht op Ypelaar.
Kerkmeester Schaliboom had gedurende jaren met overschotten op de kerkrekening gewerkt, waardoor het direct na 1800 mogelijk was aan de kerk omvangrijke herstelwerkzaamheden te laten verrichten. In de periode 1800-1803 werd ongeveer 1000 gld. uitgegeven en in de drie volgende jaren nog eens 500 a 600 gld. voor het herstel van het dak en de muren van het kerkgebouw.
Ongetwijfeld met het vooruitzicht, dat het gebouw spoedig aan de katholieken zou worden teruggegeven. De katholieken terug in de Brigidakerk, 1809 De schuurkerk was voor de groeiende katholieke parochie te klein geworden. De Wet op de Staatsregulering van 1798 stelde in het 6e additionele artikel, dat de kerkgebouwen eigendom waren van de relatieve meerderheid der zielen.
Volgens de publicatie van het Intermediair Uitvoerend Bewind van 12 juli 1798 diende de Municipaliteit van Ginneken en Bavel een plan op te stellen, dat aan ieder der kerkgenootschappen werd toegezonden. Binnen drie weken moesten deze dit plan voor akkoord retourneren, waarna er een contract betreffende de naasting der kerken moest worden opgesteld.
Wanneer er bezwaren waren, moest het gemeentebestuur een vergelijk tot stand brengen. Daarna was er nog een beroep op het Uitvoerend Bewind mogelijk, waarna het Vertegenwoordigend Lichaam een besluit moest nemen. De burgers van Bavel dienden in 1798 bij het plaatselijk bestuur dan ook meteen een verzoek in om de grote of torenkerk van Bavel, toegewijd aan de H.Brigida volgens deze wet toe te wijzen aan de katholieken, die veruit de relatieve meerderheid vormden .
Hiervoor moesten de kerkelijke goederen getaxeerd worden. In Bavel werd de Brigidakerk (zonder de toren) geschat op 3.600 gld; het uitstaand kapitaal bedroeg 400 gld, in kas was een bedrag van 793 gld, twee percelen land werden geschat op 650 gld, de renten en cijnsen hadden een kapitaalwaarde van 1.050 gld.


Afb. 7: Plan tot verbreding van het schip aan de Brigidakerk, opgesteld in 1858.
Koor en dwarsschip zouden ongewijzigd blijven. Het zijaanzicht komt vermoedelijk ongeveer overeen met dat van de toen bestaande situatie (G.A.B., fotocoll.Nw.Ginneken, 1970 ,60-64; origineel in P.A.B.)

D e totale taxatie van de bezittingen van de kerkfabriek bedroeg 6.493 gld. De katholieke parochie telde 553 zielen, er waren 11 hervormden. Aan de Hervormde Gemeente van Ginneken en Bavel kwam op grond van deze regeling een bedrag toe van 126 gld.
De toren en de klokken waren volgens de nieuwe wet eigendom van de burgerlijke gemeente. In de kerk was nagenoeg geen meubilair aanwezig, terwijl er ook geen particuliere graven in de kerk lagen. De aanwezige graven kwamen toe aan het naastende kerkgenootschap .
De hervormde gemeente diende tegen dit plan bij het gemeentebestuur een bezwaarschrift in. Men wilde de pastorie in Ginneken en de kerk van Bavel behouden, in ruil voor de kapellen van Heusdenhout, Galder en Strijbeek, die aan de katholieken zouden worden teruggegeven. De gemeente richtte zich daarna volgends de wettelijk regeling tot het Vertegenwoordigend Lichaam. Daar stagneerde de besluitvorming, aangezien er in Brabant een groot aantal soortgelijke problemen was gerezen.
De parochie van Bavel wendde zich na enkele jaren wachten met een noodkreet tot het Vertegenwoordigend Lichaam. De schuur-kerk was voor de nu reeds 620 zielen tellende katholieke gemeente volstrekt ontoereikend. De Brigidakerk stond nagenoeg ongebruikt, omdat er van de elf hervormden maar één belijdend lidmaat was.
De hervormde gemeente betoogde echter, dat de regeling volgens de Wet van 1798 intussen niet meer werd toegepast, zodat de katholieken geen recht meer hadden de kerk te naasten . Tenslotte stelde het bestuur van Brabant voor, de schuurkerk aan de protestanten ter beschikking te stellen, in ruil voor de Brigidakerk.
Dat kon de roomsche gemeente echter niet doen op grond van de overeenkomst, die in 1743 met de eigenaren van de grond was gesloten . In 1807 namen een aantal katholieke Brabantse prochies het initiatief om zich gezamelijk tot de koning van Holland te wenden om hun kerkgebouwen terug te krijgen. Uiteindelijk besloot deze op 28e vloeimaand 1809 om in 32 plaatsen in Brabant de kerk terug te geven aan de katholieke parochie.
Daartoe behoorden behalve Bavel ook Teteringen, Gilze, Alphen en Chaam. Uitgangspunt was, dat in veel plaatsen de meerderheid zich met een noodbehuizing moest behelpen, terwijl weinigen een veel te grote kerk gebruikten. Wel moest die minderheid een naar getal en behoefte geschikt kerkgebouw hebben.
Er moest dus een finaciële regeling komen, waarbij de fondsen en goederen moesten worden verdeeld. De hervormden zouden, indien zij minder dan eenderde van de bevolking vormden, eenderde en indien zij groter in getal waren de helft van de waarde ontvangen.
Aan de Hervormde Gemeente van Ginneken en Bavel werd een kapitaal groot 800 gld. toegekend. De r.k.gemeente van Bavel mocht dit voorlopig a 5% schuldig blijven, met een jaarlijkse aflossing van 100 gld. Maar ook toen waren de problemen niet uit de wereld.
Bavel nam het niet zo precies met de afgesproken betalingen, hetgeen er in 1811 toe leidde dat de hervormde gemeente dreigde het gehele bedrag ineens te vorderen, tenzij men bereid was de kerk weer aan de hervormden af te staan. Uiteindelijk werd in 1812 de schuld in een keer afgelost .
Het herstel van de Brigidakerk, 1810-1840 De katholieke parochie nam de kerk na toewijzing in 1809 direct in gebruik. Deze verkeerde echter, ondanks de reparaties die kort daarvoor hadden plaatsgevonden, in een zwaar vervallen staat, zodat herstel terstond noodzakelijk was.
Om hiervoor de financiële middelen te vinden richtten de kerkmeesters zich tot het bestuur van Brabant: ’dat de voorschreve Parochiale kerk in zoodanige staat van verval is, dat daar aan zwaare reparatieën gevordert worden; doordien de Pilaren waarop de kap van het schip of den Buik van de kerk rust, zijn vergaan en bijna geheel doorgerot, terwijl ook de kap zelve geheel versleten is en de zijmuren van het schip of buik der kerk tot op eene zekere hoogte zullen afgenomen moeten worden, als buiten hftar loot staande, blijkens het diclaratie daarvan door dekundigen gegeven...’ .
Men beriep zich op de onderhoudsplicht die verbonden was aan het heffen van de tienden. Na het Concilie van Trente geschiedde dit door het kapittel van 's-Hertogenbosch, na 1648 echter door het Geestelijk Comptoir der Episcopale goederen.
De kerkfabriek moest volgens het Koninklijk Besluit van 1809 de kerk onderhouden, maar had daarvoor geen middelen ter beschikking. De herstelwerkzaamheden moesten echter terstond beginnen, gezien het gevaar van instorten van de kerk . Voorlopig leende het kerkbestuur ƒ 2.000,- van de Ginnekense geneesheer Jan Baptist Maassen, tegen een rente van 4 %. Het duurde maar liefst tot 1820 voordat het bestuur van Brabant een besluit had genomen.
Uiteindelijk werd de onderhoudsverplichting afgekocht tegen een contant bedrag van ƒ 2.000,- en een inschrijving in het Grootboek der Nederlandse Werkelijke Schuld van ƒ 3.000,-, rentende 2%. Van het eerste bedrag kon het herstel worden betaald, terwijl de jaarlijkse rente van ƒ 75,- bestemd was voor het lopende onderhoud van kerk en toren.
Deze laatste was echter eigendom van de burgerlijke gemeente, zodat er van de rente ƒ 25,- per jaar aan het gemeentebestuur moest worden afgestaan. Ook van de uitkering in contanten kreeg de gemeente eenderde deel. Hoewel de ergste gebreken reeds in 1810 gerepareerd waren, heeft het volledig herstel van het uit- en inwendige van de Brigidakerk zeker een aantal jaren in beslag genomen.
Vermoedelijk was men omstreeks 1820 hiermee nog steeds bezig. Wellicht dat daardoor het kerkgebouw op het minuutplan van het Kadaster van omstreeks 1827 vrij onnauwkeurig is weergegeven (zie afb.3). Het zuidelijk deel van het dwarsschip staat niet in het verlengde van het noordelijk deel hiervan aangegeven. Ook de driekantige koorafsluiting ontbreekt. Het duurde tot 1883, voordat het Kadaster de kerk nauwkeurig in kaart heeft gebracht in verband met het heffen van grondbe-lasting.
In vergelijking met de eerste meting blijkt ook, dat het kerkgebouw iets meer west-oost gericht staat dan op het minuutplan. Zie hiervoor afb.3 en 4. De kerk was toen buitenwerks, inclusief de in de kerk ingebouwde toren, maar zonder het aan de westzijde daarvoor gebouwde portaal, ruim 32 meter lang, het schip telde vier traveeën en had een breedte van ongeveer tien meter, het dwarsschip meette 16 bij 5 meter. Het koor was ongeveer tien meter lang en 7 meter breed.
Het had twee traveeën met een driekantige afsluiting. In de oksels van het transept en het koor stonden twee uitbouwtjes. Het dak van het transept liep laag over deze uitbouwtjes door. Vergelijking met de schets uit 1809 gemaakt door Hendrik Verhees (zie Brieven van Paulus nr.125) wijst uit, dat deze architect en landmeter de kerk vrij goed heeft weergegeven.
Bij de herstelwerkzaamheden zijn aan de kerk slechts enkele wijzigingen aangebracht. Zo werd de toren ingebouwd door de zijvleugels van het schip door te trekken in twee zij ruimtes naast de toren, terwijl in de oksels van dwarsschip en koor twee ruimtes bij kwamen die als sacristie en bergruimte dienden.
Tenslotte werd er -vermoedelijk pas in de loop van de negentiende eeuw- een portaal aan de westzijde tegen de toren aangezet, waardoor de twee zij ruimtes van de toren beschikbaar kwamen voor andere kerkelijke doeleinden. Uit de gegevens valt echter niet op te maken, of de topgevels van de traveeën van de zijbeuken zijn gehandhaafd of onder het aflopende dak van het schip zijn gebracht.

Afb.8: Een schets van de Kerkstraat, in 1888 gemaakt door P.A.Schippers, voor de Nieuwe Wandelingen van J.Craandijk. Achter de hoge muur rechts lag het kerkhof met de reeds verlaten Brigidakerk, met daarvoor de boerderij Kerkstraat 3, links het pand Kerkstraat 2.

Ook toen de kerk uitwendig weer in goede staat was gebracht, moesten er nog vele zaken worden vernieuwd. Na reparatie van de hoogen koor werd in 1818 begonnen met de bouw van een nieuw hoofdaltaar en het herstellen en vernieuwen van de zijaltaren (3°). in 1817 had men hiervoor een Lijste of naemen der weldoenders voor den nieuwen autaer aangelegd, waarop 42 personen inschreven voor een totaalbedrag van ƒ 1184,-.
Pastoor van Steen gaf met een gift van ƒ142,-, het goede voorbeeld, terwijl Jan Ranters en Josephus van Zundert ieder ƒ100,- ter beschikking stelden. Het altaar werd gemaakt door de Oosterhoutse schrijnwerker Adrianus van der Aa voor ƒ 762. Met de bijkomende werkzaamheden kostte het totaal ongeveer ƒ1000,-.
De bekende Bredase schilder J.C.Huysmans (1776-1859) maakte voor den hoogen autaer een schilderstuk verbeeldende de Hemelvaert der Heijlige maagd Maria waarvoor hij ƒ 60,-ontving. Hij restaureerde ook de schilderstukken van de H.Brigida en van O.L.Vrouw die vermoedelijk de zijaltaren sierden, waarvoor hij ƒ 18,80 declareerde. De zijaltaren werden in 1830 eveneens vernieuwd waarvoor opnieuw een bedrag van ongeveer ƒ 1000,- nodig was.
De altaren, waaraan veel timmer- en schrijnwerk verbonden was, werden door de Ginnekense schilder Van Beekhoven gemarmerd .
Dit alles doet vermoeden, dat deze waren uitgevoerd in de stijl van de neo-ba-rok. In 1819 leverde de Antwerpse beeldhouwer J.B.van Hoof twee beelden, voorstellende de H.H.Petrus en Paulus, terwijl ook A.van der Aa nog drie beelden voor de kerk maakte. In 1854 werd door orgelbouwer F.Loret Vermeersch te Mechelen een nieuw orgel geleverd voor ƒ 3.500,-, waarbij het oude orgel werd ingeruild voor ƒ 200,- . Gelukkig was de bevolking van Bavel royaal met giften.
Dat blijkt onder meer uit de lijsten van de weldoeners der kerk. In de jaren 1810-1820 schonken enkele tientallen parochianen bedragen van ƒ 25,- of meer, een enkele zelfs ƒ 100,-, waarmee zij zich een plaatsje kochten in het Weldoenersboek . Dit boek werd opgericht op 18 October 1812. Het vermeldde zowel de levendige als de doode weldoeners. Om hierin opgenomen te worden, moest men minstens ƒ 25,- aan de kerk schenken, waarvoor men voor altijd in de lijst zou worden opgenomen.
Jaarlijks werd er voor de overledenen omstreeks Allerzielen een plechtige jaargetijde gevierd en omstreeks de dag der kerkwijding een mis opgedragen voor de nog levende weldoeners. Het totaal van de giften beliep in de jaren 1810-1820 ƒ 1.138,-. In de jaren daarna vermeldt de Memorie van namen Weldoenersboek bedragen van enkele guldens tot ƒ 100,- van totaal 35 personen, die samen meer dan ƒ 700,- bijeen brachten .
De kerk ontving soms grote legaten. Donatus Leenaars, boer aan de Kerkstraat (nr.3) naast de Brigidakerk, schonk aan de kerk en aan het armbestuur ieder een bedrag van ƒ 1.500,-. Voorwaarde was echter dat er gedurende 50 jaren na zijn dood jaarlijks drie gezongen jaargetijden zouden worden gehouden: voor zijn vrouw, zijn overleden zoon en zijn schoonzuster .
Daarnaast werden vaak bedragen van ƒ 100,- of meer aan de kerk vermaakt, onder voorwaarde dat hiervoor gedurende een aantal jaren jaargetijden zouden worden gehouden. In 1835 schonk de Confraterie van St.Ambrosius Bij gild haar bezittingen aan de kerk. Dit bestond uitvier zilveren schilden met ketting en vogel, ter waarde van ƒ 50, waarvan twee zilveren ampullen waren gemaakt. Verder 50 stokken bijen, waarde ƒ 2,50 - per stok, waarvoor jaarlijks op de feestdag van de H.Ambrosius een gezongen jaargetijde moest worden gehouden.
Een interessante beschrijving van het dorp Bavel en van de kerk, treft men aan in het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J.van der Aa. in 1840 weet hij te melden, dat kerk en toren uit en inwendig in goede conditie verkeerden. In de kerk stonden drie altaren: het hoofdaltaar, toegewijd aan Maria Hemelvaart en twee bijaltaren, toegewijd aan Maria Geboorte en aan de H.Brigitta (moet zijn H.Brigida).
Vroeger was de H.Brigida de eerste patrones van de kerk, maar in 1840 was dat reeds Maria Hemelvaart. De parochie van Bavel telde toen 700 zielen, bediend door één pastoor, 's Zomers werd de school bezocht door 30 kinderen, maar in de winter door 60.
In het dorp zelf woonden 200.mensen. In 1850 beschrijft hij de Brigidakerk als volgt: ’de kerk is een kruisgebouw met een vierkanten toren, gedekt door een afgeknotte spits met een kloktorentje op het kruié'. De conclusie is, dat de torenspits tussen 1809 en 1850 verdwenen is: afgewaaid of afgebroken (zie ook afb. 6).
Het is zeker mogelijk, dat de spits eind 1810 gedeeltelijk is verwijderd om een platform te krijgen voor de optische telegraaf, die op 1 januari 1811 in opdracht van het Franse gezag op de toren is geplaatst. De wijziging van patrones moet na het herstel van de kerk en de bouw van een nieuw hoofdaltaar omstreeks 1820 hebben plaats gevonden. In 1855 werd deze door de eerste Bredase bisschop bevestigd.
Plannen voor een grotere kerk, 1860 De groei van het getal der zielen van de Bavelse parochie was groot. In 1798 waren er dat 553, in 1806 620, in 1840 echter al 700. De Brigidakerk werd te klein. Het kerkbestuur liet omstreeks 1860 verschillende plannen ontwikkelen om de bestaande kerk uit te bouwen, dan wel een geheel nieuw kerkgebouw weg te zetten.
Een van de mogelijkheden was het schip te verbreden van 10 tot 14 meter, waardoor er twee zijbeuken zouden ontstaan (afb.7). Een tweede mogelijkheid was de toren af te breken en de kerk met twee traveeën in westelijke richting te verlengen en tevens te verbreden. Tenslotte werd nog overwogen het kerkgebouw volledig af te breken en op dezelfde plaats weer op te bouwen.
De toren was echter eigendom van de gemeente Ginneken en Bavel. Mede in verband met deze plannen droeg de gemeente de toren met de klokken en het uurwerk in 1860 over aan de parochie Deze verplichtte zich de klokken op te hangen in de nieuw te bouwen toren en hierin eveneens een nieuw uurwerk te plaatsen. Dagelijks en bij rampen moesten de klokken worden geluid.
Voor de brandspuit, die kennelijk onderin de toren gestald werd, moest het kerkbestuur een nieuw brandspuithuis bouwen. De overdrachtsprijs bedroeg ƒ 1.100,-. In 1858 was er reeds door architect G.Buijs een bestek en tekening gemaakt voor de verbreding van het schip,dat ƒ 5.979,-zou gaan kosten. Een geheel nieuwe kerk met toren zou daarentegen op ƒ 20.143,- komen.
Men heeft er nog 25 jaar over gedaan, voordat in 1885 de huidige kerk werd gebouwd. Intussen was men afgestapt van de gedachte de kerk uit te breiden dan wel te herbouwen op dezelfde plaats.
Het kerkhof, dat reeds in 1860 was vergroot in westelijke richting, bood daarvoor te weinig ruimte. Een andere locatie, namelijk aan de overzijde van de Kerkstraat bij de in 1837 gebouwde pastorie leverde teveel problemen op wat betreft de grondverwerving.
Toen in 1887 de nieuwe Maria Hemelvaartkerk in gebruik was genomen, werd de Brigidakerk in 1888 afgebroken. Enkele meters ten zuidwesten van de plaats van de toren werd het dodenhuisje voor het kerkhof opgetrokken. De nog resterende muren rond het kerkhof werden gesloopt en vervangen door hekken . Hoe de Brigidakerk er in de laatste jaren heeft uitgezien, wordt beschreven door J.Craandiik, toen hij al wandelend door Nederland, ook Bavel aandeed .
Na een loftuiging op de nieuwe Hemelvaartkerk, vertelt hij over het oude kerkgebouw: vrij wat minder pralend, maar veel meer een deel uitmakend van het dorp en het dorpsleven , is het oude, grijsge-pleisterde kruiskerkje, dat op het hooge ommuurde kerkhof in de schaduw der linden, nevens de dorpsstraat te midden der bemoste daken, der welige hagen, der geschoren linden van Bavel ligt....gelijk ook deze eerlang zal worden afgebroken, en gelijk haar toren, waarop van 1809 tot 1813 een telegraaf was geplaatst, reeds verdwenen is . Hij doelde daarbij wellicht op de spits die de toren al sedert 1840 miste, hoewel het niet onmogelijk is, dat de toren wegens instortingsgevaar alvast gedeeltelijk was afgebroken.
In afb.6 treft u een schets aan van de oude kerk, gemaakt in 1884. Besluit De conclusie van deze studie is, dat er helaas te weinig archiefstukken bewaard zijn, niet alleen over de periode waarin de Brigidakerk een hervormde kerk was, maar eveneens over het kerkelijk leven van de katholieke parochie in de tijd van de schuurkerken. Zelfs de historie van de parochie in de negentiende eeuw vertoont nog grote leemtes.

A antekeningen Gebruikte afkortingen:
P.A.B.= Parochiearchief Bavel
G.A.B.= Gemeentearchief Breda
1. A.Hallema: Gedenkboek der Ned.Herv. Gemeente te Ginneken, Breda 1940, p.59.
2. G.A.B., gedeponeerde archieven Nw-Ginneken, 17, nr.43-45, Armenboeken van Bavel; idem 49, nr.9. ,
3. P.A.B., doss.1, acte 7, 13 november 1742.
4. C.S.M.Rademaker ss.cc: Kerken in Bavel, Nieuw-Ginneken 1987, p.17.
5. P.A.B., doss.1, acte 1, 1 september 1740.
6. P.A.B., doss.1, acte 5, 1742.
7. P.A.B., doss.1, acte 8, 25 november 1742.
8. P.A.B., doss.1, acte 18a, 14 november 1743.
9. P.A.B., doss.1, acte 11, 5 februari 1743; idem, acte 13, 2 maart 1743 idem, acte 14, 6 april 1743.
10. Zie hiervoor: A.W.Jansen, in Brieven van Paulus nr. 124, april 1999.
11. P.A.B., doss.1, acte 15: copie-acte voor schepenen, 18 juli 1743.
12. P.A.B., doss.1, acte 16, 1743.
13. P.A.B., doss.1, acte 18a, 14 november 1743.
14. P.A.B., Kerkboek anno 1774, doorlopend tot omstreeks 1840, f,12r. Deze monstrans is eveneens toevertrouwd aan het Breda's Museum.
15. R.Ginneken 94, f.94, 14-4-1758; idem 96, f.73v, 31-12-1770, vermeldt: een huis en herberg. Koper was Wouter van Opstal1, ontvanger van Gilze en Rijen. Bij zijn dood in 1770 werd het Pastorijehuijs te Bavel (Kerkstraat nr 5, afgebroken) getaxeerd op 500 gld.
Hij was ook eigenaar van het huis Raadhuisstraat nr.1 in Ginneken, waarde 800 gids.
16. Het is mogelijk, dat de pastorie (Kerkstraat 45a) schade geleden had door de Franse troepen, die ook het interieur van de Brigdakerk hadden vernield.
17. P.A.B., doss.1, acte 18b, onderhands koopcontract, 18-4-1795; idem, doss.2, acte 19, vest voor J.van der Steen, 29 juli 1795. De pastorie werd op 4 juli 1822 door pastoor J.v.d.Steen voor ƒ 1.100,- verkocht aan de parochie (P.A.B., doss.2, nr.22). Na de bouw van een nieuwe pastorie aan de Kerkstraat nr.8, verkocht het kerkbestuur in 1838 de oude voor ƒ 1.600,- aan P.J.Heijlaarts (doss.2, nr.23).
18. Hallema, p.72.
19. G.A.B., gedeponeerde archieven Nw-Ginneken, 36 nr.5...9: kerkrekeningen parochie Bavel, 1700-1809; met bijlagen.
20. G.A.B., oud-adminstratief archief Ginneken, nr. 671.
21. P.A.B., Roomsche Schuurkerk Boek van Bavel, 1774, f.lr; De aanhef van dit boek luidt: Anno 1774, Dieu est mon commencement, ecrit par moi, A.v.d.Schaliboom, en L’an de nötre Seigneur 1774, demeurant vis-a-vis L’ eglise Romaine a Bavel. De Kerke Rade bestond uit: Mijnheer D’heer Pastoir Dongenaers, Adriaan van Sundert, A.van den Schaliboom, Hendrik Verhees, Adr.de Bruijn, Adr.Fincenten, Peeter van Dorst, Cornells Adr. Kanters en Willem Nuijten. Zie afb.5. De kerkmeesters waren in 1774: Jan Linders (van den Diepstraet) en Adriaen Verdaesdonk.
22. P.A.B., doss.2, acte 28, 9 October 1798: Bezwaarschrift van de Gereformeerde Gemeente van Ginneken en Bavel tegen het plan tot naasting van de gereformeerde kerkgebouwen; idem, doss.2, nr.31, 21 maart 1805; idem, nr.30, 1805/6: brief van de r.k.gemeente aan het Vertegenwoordigend Lichaam, vermeldt, dat er jaarlijks door de hervormden hooguit driemaal een dienst werd gehouden. aan de afgelopen tijd een bedrag van totaal ƒ 3.488,- is besteed. doss.3, nr.90, 10 september 1883. Kerkboek anno 1774, doorlopend tot omstreeks 1840, f.35v... doss.3, nr.78a, 22 december 1854. Het was gereed in 1855. Kerkboek Anno 1774, doorlopend tot omstreeks 1840, f.80r-81v. doss.3, nrs.60 en 64; ongedateerd, omstreeks 1810 en 1820. doss.3, nrs.80a en 80b, 10 mei 1855. doss.3, acte 68, 1835.
De ampullen bevinden zich in het Breda's P.A.B., P.A.B., P.A.B., P.A.B., P.A.B., P.A.B., P.A.B., Museum. A.J..van der Aa: Aardrijkskundig Woordenboek, dl.II, p.194-195; Gorin-chem, 1840. Idem, dl.XII, 1851. G.A.B., adm.archief Ginneken na 1810, nr.857.
De plaatsing op de toren van Bavel werd in november 1810 per brief door de prefect van het departement van de Twee Nethen aan het gemeentbestuur aangezegd.
Op 1 januari 1811 moest het gemeentebestuur zorg dragen voor een wagen met 2 paarden en een wagen met 1 paard, voor het transport naar Bavel van een ladder zaken, enkele worden Nw-Ginneken 1987. van 24 voet, een regulateur van 14 voet, een kist en nog enkele samen een gewicht van 1100 pond. In de stukken is echter geen aanwijzing te vinden, dat er een deel van de torenspits moest afgebroken. Zie ook: C.S.M.Rademaker ss.cc. in Kerken in Bavel,
44. P.A.B., doss.3, acte 81, onderhandse verkoop, 29 februari I860.
45. Dit kwam te staan in de punt van de Kloosterstraat en de Brigidastraat en moest weer het veld ruimen voor de bouw van de huidige kerk.
46. P.A.B., doss.3, nrs. 84 en 85; 1858 en ongedateerd. De tekeningen zijn aanwezig in het archief van de parochie Bavel.
47. Kadastrale hulpkaart Ginneken sectie K nr.95, mei 1889. De afgebroken toren en kerk staan op deze hulpkaart nog aangegeven volgens de eerste meting van vóór 1830, en niet volgens de hermeting van 1883.
48. Volgens de potloodtekening uit 1884 (afb.6) was de muur langs de straat reeds vervangen door een heg. Het ingangshek bleef echter gehandhaafd. In afb.8 is nog een deel van de zijmuur zichtbaar. In 1833 werd de schansmuur nog gerepareed en ten dele herbouwd door aannemer P.Soffers, voor ƒ 180,-.
49. J.Craandijk: Nieuwe wandelingen door Nederland, Haarlem 1888; p.272.

A fb.6: In October 1884 maakte A.M..(?) deze potloodtekening van de Brigidakerk, gezien vanaf de Kerkstraat.

Auteur artikel: Ad Jansen, Uitgave in: Brieven van Paulus